Op een avond ga ik naar een vriendin toe, Tanja heet ze. We kennen elkaar al langer, hebben elkaar ooit op een feest ontmoet, maar weinig contact gehad al die jaren. Tanja had intussen een relatie en die is net uit. Daarom heeft Tanja, weer contact gezocht en zo wordt onze vriendschapsband uitgediept. Ze begint over haar moeder die al een paar jaar is overleden. Ze vermoedt dat ze haar aanwezigheid wel eens voelt. Tanja was altijd erg ongelovig. Geloofde helemaal niet in al dit soort dingen, tot haar moeder doodging en ze ineens dacht haar aanwezigheid te voelen. Ze vroeg hoe ik erover dacht, dus ik besloot om een pendel te maken en te gaan kijken of haar moeder er soms inderdaad is.

Ik heb haar moeder nog nooit ontmoet, haar overleden vogel nooit gezien, haar opa nooit ontmoet. Het enige wat ik van verhalen van Tanja weet is dat het contact tussen haar en haar moeder nooit prettig verliep. Dat ze daar weinig contact mee had en ook niet echt wilde en dat ze eigenlijk niets wist over haar vader en dat haar moeder haar daar ook niets over wilde vertellen. Die verhalen staan mij echter niet meer bij op het moment van de reading en de informatie is erg summier geweest. Ik besluit Tanja leren om te pendelen. Tanja stelt eerst de vraag of ze mag pendelen. Het antwoord is ‘nee.’ Daarop besluit ik om de pendel over te nemen en te gaan pendelen.

Ik vraag als eerste of Tanja’s moeder er is en krijg meteen een ‘ja.’

Dan komt er een luchtdruk opzetten, het voelt warm aan. Het houdt halt bij de tafel waar wij zitten. Ik zeg bewust nog niets, maar Tanja zegt het gelijk: “Ik voel iets, is dat mijn moeder?” Ik kan (gevoelsmatig) beamen dat het Tanja’s moeder is. Tanja’s moeder begint te praten. Ik kan haar ‘horen’ en geef alles door wat haar moeder zegt. Haar moeder heeft spijt dat ze er niet genoeg voor haar dochter is geweest. Dat maakt ze nu goed door heel veel bij haar te zijn. Haar moeder zegt, dat ze in het leven egoïstisch geweest is en geen rekening heeft gehouden met de gevoelens van haar dochter. Tanja herkent dit. Tanja stelt de vraag of de verhalen van haar oom over het verleden van haar moeder kloppen. Ik hoor geen antwoord op deze vraag, dus pak de pendel er weer bij. Ik voel dan de aanwezigheid van Tanja’s moeder vluchten. Pijlsnel de ruimte verlaten.

Toch probeer ik nog antwoord te krijgen op de vraag. Terwijl ik focus op de pendel, zie ik Tanja verschrikt kijken en vraag ik mij af hoe ik Tanja moet gaan vertellen dat haar moeder gewoon gevlucht is. Alweer zegt Tanja het zelf: “Ze is weg hé? “

“Ja, sorry,” geef ik toe. Wij voelen dus beiden tegelijkertijd de entiteit vertrekken!

Tanja raakt hevig geëmotioneerd: “Nu had ik haar te spreken en jaag ik haar weg met zo’n stomme vraag! Wat dom van me!”

Ik stel haar gerust en leg haar uit dat haar moeder zelf nog dingen te verwerken heeft en zeker terug zal komen. Tanja gelooft het niet. Ik pak de pendel en vraagt of haar moeder terugkomt.

‘Nee,’ is het antwoord. Tanja is zichtbaar geraakt. Ik leid haar af door wat te vertellen over het leven hierna en stel voor om wat te drinken te pakken en even tot rust te komen. Het is eigenlijk al vrij snel dat haar moeder toch terugkomt. Tanja en ik kijken elkaar tegelijk aan, want wéér voelen we tegelijkertijd de entiteit terugkomen.

“Ze is er weer,” zegt Tanja.

“Ja” zeg ik, “voel je dat?” Ik wijs aan waar haar moeder staat en voel met mijn hand het verschil in temperatuur en luchtdruk.

“Ze staat hier,” oh en wacht, ze wil iets zeggen: “Sorry dat ik gevlucht was Tanja. Ik ben teruggekomen om je te laten zien dat ik er nu wel voor je ben en niet zoals vroeger vlucht voor alles. Het spijt me.”

Dan komt er ook antwoord op het verleden. Er zijn dingen die Tanja niet moet weten. Ze moet niet in het verleden graven. Tanja knikt en zegt dat het komt omdat haar moeder zich schaamt.

“Ho, nee,” zeg ik, ik voel dat dit zeker niet het geval is. Helemaal de vinger erop leggen kan ik ook nog niet en ik tik op de tafel om het contact te herstellen met de entiteit. De entiteit komt nu in mijn aura, en ik begin te praten als haar moeder. Ik heb haar moeder nog nooit ontmoet, maar volgens Tanja gebruik ik haar woordkeus en haar intonatie.

“Nee Tanja, jij moet goed begrijpen dat ik jou bescherm. Ik ben steeds bij jou en ik zal alles maar dan ook álles doen om te voorkomen dat jij erachter komt wat er in het verleden is gebeurd. Ik zal álles wat je in die richting doet dwarszitten en dwarsbomen, zodat jij daar niet achter komt en dat is niet omdat ik me ervoor schaam, maar om jou te beschermen.”

Tanja zegt dat ik praat op haar moeders intonatie, zelf merk ik dat ik moet antwoorden door Tanja’s moeder heen in plaats van andersom en merk dat ik, nog steeds op haar moeders intonatie zeg: “Dit ben ik niet meer, dit is je moeder.” Tanja vraagt of haar moeder het okay vindt dat ze met haar oom omgaat. Haar moeder antwoordt via mij: “Tanja, jij moet leren om je eigen keuzes te gaan maken. Ik ben het niet eens met alles wat je doet, maar ik sta achter je, ik blijf jou steunen.” Tanja kijkt mij aan en zegt: “Ik zie mijn moeder gewoon voor me nu.” Dan gaat het mij te ver en stuur ik Tanja’s moeder weg uit mijn aura. Ik zwaai met mijn armen om me heen en zeg: “Okay stop, weg nu, weg.” Haar moeder gaat uit mijn aura, maar verlaat niet de kamer. Ze staat bij Tanja. Tanja vertelt mij echter niet gelijk dat ze de aanwezigheid voelt. Tanja legt uit dat haar moeder een sterke persoonlijkheid had en dat verklaart wel een hoop. Voorheen kon ik mijn ervaringen nog afdoen als ‘fantasie’ wanneer het teveel werd, maar dat stadium ben ik nu voorbij. ‘Dat is de bedoeling,’ wordt mij ingegeven in mijn gedachtes. Dan valt het kwartje en zeg ik tegen Tanja dat het de bedoeling is dat ik mijn gave serieus ga nemen en niet meer als een spelletje of onzin zie. Dat ik daarom deze ervaring met haar heb. Tanja knikt. Zij voelt het ook zo.


Ik zit nog zo bij te komen als ik wat voel. Iets prikkelends in de lucht. Tanja zegt dan: “Er is nog iemand hè.”

“Nee, nee,” er is niemand zeg ik. Het is genoeg geweest voor mij, maar ik hoor iemand roepen op de achtergrond: “Kun je tegen Tanja zeggen dat.”

“Nee, nee,” zeg ik en zwaai met mijn armen in het rond om mijn aura vrij te houden, omdat het mij emotioneel teveel wordt. Dat werkt en Tanja kijkt mij verbaast aan.

“Okay, er is wel iemand,” geef ik toe.

“Is het mijn opa?” vraagt ze.

“Ja het is je opa,” bevestig ik, “maar niet nu Tanja, het is voor mij genoeg geweest”.

“Maar mijn opa haat me,” zegt Tanja.

“Nee je opa haat je niet,” zeg ik, “probeer straks maar contact met hem te maken. Jij kan het ook.”

Ik heb heel wat te verwerken op weg naar huis. Ik voel wat euforie, van ‘wauw dit is echt’. Ik heb ook het gevoel dat er entiteiten langs de kant van de weg staan en dat ik die een vingerknip moet geven om ze te bevrijden en dus doe ik dat. Het is veel om te verwerken. Ik voel ook de aanwezigheid van Johan in de auto, hij praat met mij. Hij zegt dat ik voorzichtig moet zijn, hij maakt zich zorgen om mij. Ik ben niet bang, het is wel heftig, heel erg heftig. Voorheen kon ik nog denken, ‘onzin’ als het teveel werd, maar dat kan nu echt niet meer.

Ik ga slapen en twee dagen later spreek ik Tanja via de computer. Haar opa probeert haar iets te zeggen, maar ze krijgt het er niet uit. Ik voel dan haar opa bij mijzelf thuis, hij staat te springen om iets te vertellen. Ik besluit in mijn auto te springen en naar Tanja toe te rijden. In de auto probeert haar opa al alles te vertellen, maar ik vind dat hij moet wachten tot we bij Tanja zijn, omdat anders alles al gezegd is.

Daar aangekomen zegt Tanja dat haar opa nog steeds boos op haar is. “Hij haat je niet in ieder geval,” zeg ik. Haten en boos zijn is absoluut niet hetzelfde. Ik kan het ook moeilijk voorstellen dat hij nog boos op haar is. Zielen krijgen andere inzichten. Of, hij is nog niet zo lang dood, dat kan ook. Tanja legt dan uit dat hij pas negen maanden dood is.

“Ow okay, dan kan het wel kloppen,” weet ik intuïtief te zeggen. Ik ga zitten en vraag de pendel of haar opa er is. Een sterke ja. Dan komt diezelfde prikkelende entiteit opzetten als de vorige keer. Ik heb haar opa nog nooit gezien, maar zie een man voor me. Voornamelijk een stuk van zijn arm. Het is de huid van een oude man met veel vlekken. Ik zie er niets bijzonders aan. Het lijkt wel een brede pols, dus wel een stevige man. Tanja vraagt of ik iets zie aan zijn arm.

“Nee gewoon, een oude arm met vlekken,” zeg ik.

“Ja precies,” zegt Tanja. Ik kijk haar vragend aan.

“Hij had allemaal pigmentvlekken op zijn arm,” zegt Tanja.

“Alle oudere mensen hebben vlekken op hun arm,” zeg ik.

“Nee bij hem was het anders,” zegt Tanja. Tanja legt uit dat haar opa boos op haar was, omdat zij nog contact hield met haar oom na de scheiding van haar tante. Uit het pendelen blijkt dat haar opa nog niet over is geweest, omdat hij met deze wrok loopt. Ik help de opa met het verwerken van deze wrok. Het wordt uitgepraat. Dan vraag ik of de opa nu niet boos meer is. Hij zegt “nee” maar ik voel aan dat het niet klopt.

“Weet je het zeker, nu heb je de kans om dingen op te lossen, als ik straks weg ben niet meer en dan kan je niet over, als je met meer loopt,” zeg ik. Dus stel ik de vraag nog eens. Ben je nog boos ergens over “ja” komt er nu uit. Ik kijk Tanja vragend aan, maar die heeft geen idee wat er aan de hand kan zijn. Ik vraag Tanja’s opa om het haar te vertellen, maar hij is ver weg. Tanja zegt dat hij heel erg bij haar hangt. Alsof hij het Tanja probeert te zeggen, maar zij kan hem niet horen. Ik vraag aan Tanja’s opa of dat klopt. Hij bevestigt het. Ik vraag hem waarom hij het niet aan haar wil vertellen. Hij zegt dat hij haar er niet mee wil belasten. Ik krijg wel vlagen door, maar kan bijna niet geloven wat ik hoor.

“Het lijkt een wild verhaal Tanja,” zeg ik om Tanja te beschermen.

Ik vraag aan de opa: “Heb je er ooit bij stil gestaan dat dit verhaal wel eens niet kan kloppen?” De pendel hangt dan doodstil in het midden. Niet dus.

“Dus je bent boos om iets wat misschien niet eens waar is?” vraag ik.

“Ja,” wordt er zachtjes gezegd. Het besef bij de opa komt. Ik wil Tanja beschermen en zeg tegen Tanja dat dit aanvoelt als een wild verhaal en als iemand eenmaal al het zwarte schaap is er ook roddels komen.

Het ging om haar neefje en nichtje op wie zij vroeger wel eens gepast zou hebben. Haar opa dacht dat zij iets had gedaan met haar neefje wat niet okay is. Het blijkt dat dit een verhaal is dat haar opa met zijn broer had bekokstoofd, nog niet zo lang geleden toen ze het neefje zagen. Tanja vertelt dat het neefje autistisch is en dan valt het kwartje.

“Owww, jaaa die oude garde geloven vaak niet in dat soort stoornissen, die denken dan dat er iets met dat kind moet zijn gebeurd en aangezien jij een slechte naam had en vroeger oppaste, zou jij wel iets met dat kind gedaan hebben,” concludeer ik.

“Klopt dat?” vraag ik aan de opa. De pendel zwaait hard heen en weer “Ja,” nu komt de opa in mij aura en praat ik voor de opa: “Wat ben ik stom geweest, dat ik gewoon nooit de moeite heb genomen om even met je te praten, dat ik je zo slecht behandeld heb.” Dan is het doodstil.

“Hij is sprakeloos Tanja,” zeg ik, “hij weet even niets meer te zeggen.”

“Ik, ik , nou ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan meissie, dat ik zo dom geweest ben en dan al die leugens van je tante, al die leugens,” vervolgt hij via mij. Tanja stelt zich begripvol op: “Oh, maar ik zou ook boos zijn als ik zoiets dacht.”

“Dat verdien ik niet, dat je zo vergevingsgezind bent, ongelofelijk, dat je dat nog op kunt brengen. Wat heb ik mezelf vergist,” zegt de opa.

Gelukkig gaat het verhaal niet verder in de familie rond en Tanja is opgelucht.

Ze zegt dat haar opa die dag tachtig zou zijn geworden (wat een bizar toeval!?). Ik zie dan haar moeder en haar opa en zie dat ze zijn verjaardag bij Tanja vieren: “Heb nog veel tijd goed te maken met mijn kleindochter,” zegt opa. De entiteit voelt anders aan, rustiger. Dan stel ik Tanja voor aan haar gids.

“Ja, hoi hier ben ik,” zegt een knappe blonde man van een jaar of dertig die naast haar zit.

“Heet hij Dennis?” vraagt Tanja gelijk.

“Hoezo, ken je een Dennis?” vraag ik.

“Ja dat is mijn vader,” zegt Tanja. Dan leg ik Tanja uit dat gidsen altijd onbekenden zijn in dit leven, omdat ze je van kleins af aan begeleiden, maar vraag de pendel toch of het Dennis is. Nee, dat is niet zo. Ik krijg de naam door van haar gids en geef de naam aan Tanja door.

Dan vraag ik door op Dennis. Meteen wordt het stil in de kamer. Alarmbellen gaan af in mijn hoofd. Toch vraag ik nog even door bij Tanja over haar vader. Tanja wil graag meer weten over haar vader. Of hij nog leeft of dood is. Wie hij was, wat voor persoon hij was.

Dan komt haar moeder naar de tafel lopen.

“STOP!” zegt ze.

“Stop, we moeten hier stoppen, je mag nooit maar dan ook nooit op zoek naar je vader. Je mag de pendel nooit naar je vader vragen. Alle alarmbellen gaan af als ik het erover heb. Het is geen zuivere koffie,” zeg ik.

“Ja zal wel,” zegt Tanja, “mijn moeder zal zich wel schamen.”

“Nee Tanja, dat idee moet je loslaten, je gids zegt het ook, niet alleen je moeder. Hij kan jou ernstige schade toebrengen. Het kan je belemmeren in je leven. Als je sterft kom je erachter hoe het zit. Tot die tijd moet je geduld hebben en het loslaten. Het is echt bescherming. Jouw moeder is niet meer die egoïstische vrouw die ze was toen ze leefde,” weet ik te vertellen.

“Ik lijk zeker op hem, daarom wilde mijn moeder nooit contact met me,” zegt Tanja. Dan voel ik dat Tanja’s moeder huilt. Ik maak weer contact met de moeder en zeg: “Nee Tanja, nee, je lijkt voor geen meter op hem, je hebt helemaal niks van hem. Wat vind ik het erg dat je dat denkt. Het is nooit mijn bedoeling geweest dat je dat zou denken. Wat ben ik toch een stomme egocentrische trut geweest. Ja, je deed me soms wel eraan denken, wat er gebeurd was en dáár kon ik niet mee omgaan. Het is nooit mijn bedoeling geweest dat je zo zou denken.”

Ik huil, maar het zijn de tranen van de moeder van Tanja. Tanja zegt dat haar moeder nooit haar emoties liet zien.

“Nu wel dus,” zeg ik, dit komt echt van haar af, “ze is echt geschrokken.”

Tanja is blij met de reading. Tanja heeft nog een vraag. Haar overleden vogel, schijnt volgens haar pendel altijd bij haar te zijn. Tanja gebruikt de pendel ook sinds hun laatste ontmoeting. Dan zie ik de vogel op haar hoofd zitten. Ik realiseer mij dat hij er eigenlijk al de hele tijd zat, maar hij was gewoon nog niet opgevallen. ‘Op haar hoofd,’ bedenk ik mij, ‘zal ik dat wel zeggen, of moet ik zeggen dat hij op haar schouder zit? Op haar hoofd is zo’n rare plek, dat is misschien niet goed.’ Ik twijfel even wat ik zal zeggen. Of hij op haar hoofd zit of op haar schouder. Maar hij zit op haar hoofd dus ben ik gewoon eerlijk.

“Hij zit al de hele tijd op je hoofd,” zeg ik.

Dan begint Tanja hard te lachen: “Dat meen je niet.”

“Jawel hoezo?” vraag ik verbaasd.

“Hij mocht nooit op mijn hoofd. Dat wilde hij wel altijd! maar ooit poepte hij op mijn hoofd en toen mocht het dus echt niet meer,” legt Tanja uit. Dit is iets wat ik onmogelijk kon weten.

“Nou, hij zit nu continu op je hoofd,” ik moet nu ook hard lachen en begrijp dan dat zelfs haar twijfel om het te zeggen klopte!

Tanja zegt dat haar moeder de vorige keer niet de kamer uit was gegaan, toen ik haar wegstuurde, maar bij haar hing en dat ze zich benauwd voelde.

“Oh okay, dat kan, maar ik stuurde haar niet de kamer uit, alleen mijn aura uit. Ik voelde ook dat ze nog bij je stond. Ze knuffelde je gewoon,” zeg ik, wat dus juist weer een bevestiging is, dat er wérkelijk iets aanwezig was.

“Ohhh was dat het,” zegt Tanja die inderdaad een druk voelde.

“Ja,” zeg ik. Dan vraag ik een foto van de overleden vogel van Tanja, omdat ik wil controleren of het beeld klopt wat ik door kreeg. Tanja wijst een foto op het dressoir aan. Ik ben teleurgesteld.

“Lijkt het niet?” vraagt ze.

“Hmm een beetje, alleen die vleugels zie ik veel grauwer als op die foto,” beweer ik.

“Maar dat klopt,” zegt ze, “op deze foto lijken ze inderdaad wat groeniger, dan ze in het echt waren. Het was inderdaad nogal een grauw gekleurde vogel.”

“Meen je niet,” zeg ik, die de vogel nog nooit gezien had.

“Ja, meen ik wel,” zegt Tanja. Ik ben verbaasd over mijn eigen ervaringen.

Ik wil opstaan om naar huis te gaan, maar ‘hoor’ de moeder van Tanja zeggen: “Niet voor je gebak op hebt.” Wederom denk ik dat ik het mij verbeeld en pak mijn spullen om toch weg te gaan, maar ik kan mijn autosleutels nergens vinden.

“Nou, volgens mij mag ik nog niet weg,” lach ik en doe dan maar of ik een gebakje eet. “Hmm lekker appelgebak,” ik lach hard om mijn eigen grap, maar vind dan wel mijn sleutels.

Thuisgekomen stuurt Tanja een foto van haar opa. Ze had een ingeving gekregen dat ze die moest sturen. Op die foto herken ik het rechterstuk van zijn arm. 

“Dat is het stuk arm wat ik zojuist zag Tanja, dat is de man die ik gezien heb in je kamer,” zeg ik. Het zijn bijzondere ervaringen die ik dan zelf ook nog moet verwerken.